Eugène Delacroix, prins van de romantiek en voorvechter van passie in de schilderkunst, woonde zijn laatste jaren in Saint Germain des Prés. In dat huis zien we zijn schilderijen en hoe vele navolgers hem kopieerden. We slenteren op een Parijse zondagmorgen door zijn huis en het atelier. Om daarna te doen wat veel Parijzenaars doen: le dejeuner du dimanche. Dat betekent uitgebreid lunchen met entrecote, geheime saus en familie en vrienden.

Eugène Delacroix (1798-1863)
werd geboren met een zilveren lepel in zijn mond als zoon van Charles Delacroix, minister van Buitenlandse Zaken en later ambassadeur. Of Charles zijn echte vader is, is trouwens onzeker. Eugène zou volgens velen een onechte zoon zijn van de sluwe politicus Tayllerand, die alle revoluties en koningsdrama’s soepel overleefde. Na zijn middelbare school begon Eugène als kunstenaar in het atelier van Guérin en bezocht hij de kunstacademie. Een van zijn docenten was de bekende revolutionair en schilder David. Niet zo gek misschien dat dit revolutionaire schilderij zijn beroemdste nalatenschap werd.

Het beroemde La Liberté guidant le peuple, vol revolutionairen op de barricaden, hangt hier jammer genoeg niet. Dat hangt natuurlijk waar de godenzonen en allergrootsten hangen: in het Louvre. Er is wel een kopie, een gravure gemaakt door Adolphe Mouilleron. Meesterwerken werden vaker als gravure nagemaakt omdat die eenvoudiger en goedkoper te verspreiden waren.

Bovendien was het gebruikelijk dat aankomende kunstenaars werk van hun leermeesters kopieerden om het vak te leren. Als wij er zijn, heeft het museum een tentoonstelling met precies dit soort werk: ‘namaak-Delacroix’ en alle soorten en maten.
Zelf zegt Delacroix over het kopieëren van andermans meesterwerken: ‘Copier de bons tableaux est aussi un amusement très réel, qui fait de l’étude un plaisir; on conserve ainsi le souvenir des beaux ouvrages au moyen d’un travail qui n’a point pour accompagnement la fatigue et l’inquiétude d’esprit de l’inventeur. ‘ (Eugène Delacroix in “Revue des deux mondes”, 15 septembre 1850).
‘Een plezier om zo de herinnering aan meesterwerken te bewaren zonder de vermoeidheid en onzekerheid die hoort bij zelfbedacht werk’

We zien maar liefst drie kopieën van Médée furieuse, waarop een woedende Medea haar kinderen gaat vermoorden. Delacroix schilderde het zelf in 1838.


Dit was het origineel van Delacroix dat hij tentoonstelde op de Salon van 1838.

De Franse staat kocht het voor 4000 francs en nam het op in de collectie van het Museum voor Schone Kunsten in Lille.
Genoeg over die arme kinderen.
Zelf had Delacroix ook zijn grote voorbeelden, zoals Goya, Veronese en Rubens. En na een bezoek aan Engeland (1825) kwam daar Constable bij. Hij wordt ook wel een literaire schilder genoemd, omdat hij veel inspiratie haalde uit werk van literaire reuzen zoals Shakespeare en Lord Byron. Kenners twijfelen over het zelfportret hieronder: heeft hij zichzelf afgebeeld als Hamlet, als een personage van Sir Walter Scott of…? Bekend is dat Delacroix illustraties (litho’s) maakte voor boeken van Goethe, Shakespeare en Scott.

Ook een zelfportret kan als studie dienen. Zo maakte Hippolyte-Charles Gaultron, neef en leerling van Delacroix, onderstaande kopie toen hij bij Delacroix in de leer was. Het origineel hangt in het Uffizi in Florence.

Medio twintiger jaren kreeg Delacroix steeds meer succes, zowel binnen als buiten de Salon. Hij had aardig wat geld geërfd en wijdde zich met overgave aan zijn schilderkunst. Toen hij in 1832 een reis naar Marokko en Algiers maakte, betekende dat een keerpunt in zijn carrière. Hij koos definitief de weg van de Romantiek: licht en kleur, oriëntalisme en een intense beleving van natuur en eigen zielenroerselen. In 1834 presenteerde hij een van zijn meesterwerken ‘Femmes d’Alger’ op de Salon. Het werd gekocht door koning Louis-Philippe voor het Louvre.

Hier, in zijn oude huis moeten we het doen met de kopiëen, maar die halen het niet bij het origineel. Dus lopen we door naar het ruime atelier in de tuin. Menig schilder zou ervoor tekenen om hier zijn laatste jaren door te brengen.

Beslist een inspirerende plek, dit atelier waar alle schilderijen van Eugène’s hand zijn.
De buste aan de muur is zijn beeltenis. Het schilderij lijkt een zelfportret, maar het is een portret dat hij maakte van zijn neef Léon Riesener.

In het huis zijn geen originele meubels bewaard gebleven. Maar in het atelier komen we iets dichter bij de mysterieuze schilder als we een schilderpalet en een schilderkist vinden. Over het persoonlijke leven van de temperamentvolle Delacroix met zijn zwakke gezondheid is weinig bekend. Dat wilde hij zo. Er zijn geruchten over een geheim huwelijk met zijn vroegere gouvernante Jenny, die tot zijn dood voor hem zorgde. Maar bewezen is het nooit.

De laatste tien jaar van zijn leven werkte Delacroix vooral aan grote opdrachten voor historische schilderingen in grote Parijse gebouwen.
Met een laatste blik op een voorbereidende schets van de Staten-Generaal nemen we afscheid. We hebben een beetje haast.

Want om vijf uur moeten we in de trein naar Nederland zitten. Een Frans diner zit er niet meer in. Dan maar dejeuner du dimanche, een Franse lunchgewoonte die de hele middag kan duren. Vlakbij het museum zit het ideale adres daarvoor: Le Relais de l’Entrecôte.

Het is een bistro met een lange historie (1959) en een eenvoudige formule: salade, frites en entrecote met geheime saus. Kiezen hoeft dus niet, en geloof me: je wilt ook niets anders. Hooguit een dessert voor wie dat aan kan (ze zijn lekker maar enorm). Waarschuwing: er staan meestal rijen voor de drie Parijse Le Relais-vestigingen. ‘C’est normal,’ zegt de halve Fransman in ons gezelschap. Maar als je er een kwartier voor opening (12.00 uur) bent, is er pas de problème.
Musée national Eugène-Delacroix
6 rue de Furstemberg, Paris
https://www.musee-delacroix.fr/fr/
Jeremy Paxman’s Britse kijk op Delacroix: